Wie is die Henri ter Meulen eigenlijk?

Er was eens een vooraanstaande Delftse hoogleraar Scheikunde, Henri ter Meulen genaamd. Op een dag werd hij opgezocht door een oude vriend, Jan van Zutphen. Deze zat nogal in de rats en had dringend Henri’s hulp nodig. Om zijn Koperen Stelen Fonds van nieuwe middelen te voorzien, moest en zou hij zuiver diamantstof verkrijgen uit het zwarte stof dat overbleef van het bewerken van diamanten. Het was nog niemand gelukt en zijn laatste hoop was een geniaal inzicht van Ter Meulen. Zou hij de code kraken? Dit verhaal leest als een sprookje, toch is het echt gebeurd.

‘Ome Jan’ van Zutphen richtte in 1905 het Koperen Stelen Fonds op, met als doel dit restproduct van het diamantbewerkingsproces in te zamelen. De opbrengsten van de verkoop gingen naar de verpleging van diamantarbeiders met tuberculose: een mooi voorbeeld van solidariteit onder vakgenoten. Voor Ome Jan was dit echter nog niet genoeg: er moest meer geld komen. Onder het mom van ‘de kost gaat voor de baat uit’ richtte het fonds een laboratorium op om uit het zwarte afvalstof, boort geheten, zuiver diamantstof te verkrijgen. Het pure slijpsel was heel waardevol want het werd gebruikt om diamanten mee te slijpen: diamant kan namelijk alleen met diamant geslepen worden.

Iedereen deed mee: aan de slijpmachines werden randen gemonteerd om het diamantstof op te vangen, eigenlijk een soort recycling avant la lettre. Alle diamantbewerkers spraken af het zwarte stof exclusief aan het fonds te schenken. Het resultaat van het laboratoriumwerk viel alleen behoorlijk tegen. Er waren al duizenden guldens tegen aan gegooid en de frustraties namen toe. Alles wat in dit geldverslindende project gestopt werd, ging immers niet naar de verpleging van tbc-patiënten. Van Zutphen probeerde iedereen ervan te overtuigen toch vooral door te blijven gaan, maar verloor steeds meer medestanders toen een oplossing op zich liet wachten.

De laatste hoop was Henri ter Meulen, die Jan had ontmoet toen hij samen met hem in een commissie zat voor gifvrije doppen in de diamantindustrie. De eerste goede boodschap van de scheikundige was dat er inderdaad zuivere diamant in de stof zat: 27 procent om precies te zijn. Nu was het nog de vraag hoe ze dat diamant eruit konden filteren en dat zou niet makkelijk worden. ‘Som alles op wat er in de zwarte smurrie kan zitten’, zei Ter Meulen tegen Van Zutphen. Steenschilfers, olie, sigarenas, stukjes Engelse bokking, kaas en visgraatjes, kruimels chocola, loodstof: alles wat hij kon bedenken kwam op tafel.

Ter Meulen ging ermee aan de slag, en stukje bij beetje lukte het hem om dichterbij zuivere diamant te komen. Alleen bij 89 procent bleef hij hangen. Hij ontbood Van Zutphen in Delft om hem nog een laatste keer te ondervragen over de afvalstoffen. Deze bedacht opeens dat hij de stof carborundum over het hoofd had gezien, een hard metaal dat gebruikt werd bij het slijpen. Vier dagen later stuurde Ter Meulen een telegram dat het hem gelukt was. Van Zutphen was vanzelfsprekend als een kind zo blij.

Onbaatzuchtig als hij was, schonk Ter Meulen het procédé aan het Koperen Stelen Fonds: honderdduizenden guldens stroomden binnen, ten behoeve van de tuberculosepatiënten. Van dit geld heeft het fonds bijna één op één Zonnestraal kunnen financieren. Eén van zijn achterkleindochters heeft hard gezocht naar een octrooi van dit procédé, maar heeft niets kunnen vinden. ‘Ik vermoed eigenlijk dat het een zogenaamd ‘gentlemen’s agreement’ is geweest tussen Van Zutphen en mijn overgrootvader.’

Ter Meulen kwam uit een deftige en enigszins elitaire familie en woonde in een prachtig huis aan de Oude Delft in het centrum van Delft. Des te bijzonderder dat hij zo betrokken was bij Van Zutphens strijd tegen de tuberculose. ‘Er werd binnen de familie wel een beetje vreemd van opgekeken dat hij zich zo met arbeiders bezighield.’ Vanuit de arbeidersbeweging werd zijn bijdrage uiteraard zeer gewaardeerd: als eerbetoon aan de Delftse hoogleraar is één van de paviljoens van Zonnestraal het ‘Henri ter Meulenpaviljoen’ gaan heten.

Bron: Age Scheffer, Ome Jan.